Je moet tijdig controleren of je op een veilige manier kunt inhalen.
Kijk ver naar voren om eventuele zijstraten, obstakels of bijvoorbeeld geparkeerde auto’s waar te nemen.
Kijk vervolgens in je binnenspiegel en linker buitenspiegel en als daarna controleer je de dode hoek. Kun je veilig inhalen, dan geef je richting aan naar links en begin je met de zijdelingse verplaatsing.
Op het moment dat je de zijdelingse verplaatsing voltooid hebt, zet je de richtingaanwijzer uit.
Nadat je klaar bent met inhalen en weer terug naar de rechts wil kijk je weer in je binnenspiegel en rechter buitenspiegel en controleer je de dode hoek. Je geeft richting aan naar rechts en gaat terug naar rechts. Probeer de inhaalmanoeuvre zo kort mogelijk te laten duren.
Begin tijdig met de inhaalmanoeuvre. Dat wil zeggen dat je niet eerst dicht achter het voertuig voor je moet gaan rijden. Wanneer je opmerkt dat je afstand tot je voorligger kleiner begint te worden, begin je al te controleren welke inhaalmogelijkheden er zijn.
Als je een ander voertuig inhaalt moet je zoveel mogelijk zijdelingse afstand van dat voertuig bewaren. Het is niet de bedoeling om met je rechter buitenspiegel vlak langs het voertuig te rijden dat je aan het inhalen bent.
Helemaal als je (snor)fietsers, bromfietsers of motorfietsen inhaalt moet je heel veel zijdelingse afstand bewaren. Dit zijn evenwichtsvoertuigen en willen nog wel eens van hun rechte lijn afwijken. Vooral bij een stevige wind, of bij het ontwijken van plassen op de weg. Hou minimaal anderhalve meter zijdelingse afstand aan bij het inhalen van voertuigen op 2 wielen. Binnen de bebouwde kom is het advies om minimaal 1 meter zijdelingse afstand aan te houden van fietsers. Dat is in veel situaties te weinig en kies er dan voor om minimaal anderhalve meter zijdelingse afstand te bewaren.