Een auto moet zijn voorzien van verlichting. De auto moet voorzien zijn van:
- Twee stadslichten (wit of geel)
- Twee dimlichten (wit of geel)
- Twee of vier grote lichten (wit of geel, bij ingeschakeld groot licht moet er een blauw/paars controlelampje op het dashboard branden)
- Twee achterlichten (rood)
- Kentekenplaatverlichting (wit)
- Eén of twee mistachterlichten (rood, als de mist achterlichten branden moet er een controlelampje op het dashboard branden)
- Richtingaanwijzers: twee aan de voorzijde (wit of geel), twee aan de achterzijde (oranje of rood) en één richtingaanwijzer aan elke zijkant (oranje)
- Twee of drie remlichten (oranje of rood)
- Waarschuwingsknipperlichten (Zelfde kleur als de richtingaanwijzers)
- Eén of twee achteruitrijlichten (wit)
Een auto mag ook voorzien zijn van de volgende verlichting:
- Twee mistlichten (Aan de voorkant van de auto. Aan de achterkant heten deze geen mistlichten, maar mistACHTERlichten.
- Een bermlicht
- Een richtlicht
- Parkeerlichten
Ook moet een auto aan de achterzijde voorzien zijn van twee rode retroreflectoren. Deze retroreflectoren mogen niet driehoekig van vorm zijn, driehoekige retroreflectoren mogen alleen op de achterzijde van een aanhangwagen aangebracht zijn.